TY - BOOK
T1 - Ambulantisering en Regionalisering van MO en BW in de regio Flevoland
T2 - Bijeenkomst Uitstroom en regionalisering van maatschappelijke opvang en beschermd wonen– 25 juni
AU - Otto, M.
AU - Buskermolen, N.
AU - Boesveldt, N.
PY - 2024
Y1 - 2024
N2 - Belangrijkste punten hoofdstuk 1 over intramuraal verblijf in de maatschappelijke opvang• Er is veel langdurig verblijf in de MO. De verblijfstermijn van twaalf weken wordt in meer dan de helft van de gevallen overschreden. • Langdurig verblijf in de MO is volgens stakeholders ofwel te verklaren vanuit het perspectief van zorg, ofwel van huisvesting. In de praktijk zijn deze twee kwesties met elkaar verbonden.• De maatschappelijke opvang in deze regio kent naast reguliere begeleidingstrajecten ook Bed, Bad, Brood plekken en Slaaphuistrajecten. Deze worden allen ingezet om in de vraag naar opvang te voorzien. Voor cliëntparticipanten is het niet altijd duidelijk dat er verschillende trajecten zijn. • Gebrek aan zicht op het eigen traject maakt het voor personen verblijvend in de MO lastig om vragen over hun eigen traject te stellen. • Er is frictie tussen maatwerk en regels vanuit beheersbaarheid. Stakeholders vanuit het zorgaanbod benadrukken het belang van maatwerk en menselijkheid. Van de gemeentelijke stakeholders spreekt een deel het belang van beheersbaarheid uit, anderen leggen meer nadruk op herstel en hoe langdurig verblijf in maatschappelijke opvang daar niet aan bijdraagt.Belangrijkste punten hoofdstuk 2 over voorbereiding op uitstroom uit beschermd wonen • Mensen in BW hebben verschillende ervaringen met begeleiding: wanneer er buiten de kaders wordt gedacht en begeleiding goed aansluit bij de behoeftes en wensen van participanten, zorgt dit voor hogere tevredenheid.• Het samenwonen met anderen wordt door velen als moeilijk ervaren; mensen die geen tot weinig contact hebben met hun mede BW-bewoners kunnen dit als eenzaam ervaren.• Het ontbreken van zicht op de uitstroomtermijn, is voor een aantal cliënten een bron van onrust.• Er wordt professioneel verschillend gekeken naar uitstroom: volgens de gemeente zijn hierin herstel en individuele doelen leidend, volgens de zorg bepaalt de zorgindicatie het tempo.• Om te komen tot duurzame uitstroom, maakt één van de regiogemeentes voorafgaand aan uitstroom gebruik van een checklist, die recent gezamenlijk met zorgorganisaties en woningcorporatie is opgesteld. • Voor een deel van de in BW (en MO) verblijvende groep sluit het huidige zorgaanbod onvoldoende aan en wegens een gebrek aan alternatieven verblijven deze personen langdurig in MO/BW.Discussie hoofdstuk 3 over uitstroom Dit onderzoek vindt plaats in de context van een woningcrisis. Het gebrek aan woningen kwam vaak aan de orde, in de focusgroepen maar ook tijdens interviews met cliënten werd het benoemd. Zo zei een cliëntparticipant: “Ambulantisering is mooi, maar er zijn toch geen woningen.” Dat het gebrek – zowel als dominant idee en als praktijk – aan passende woningen een verklaring is voor het vastlopen van de hele keten van instroom in voorzieningen en door-, en uitstroom vanuit voorzieningen, komt in dit onderzoek uitgebreid aanbod. De oorzaken van het tekort aan woning voor de doelgroep MO/BW heeft volgens de stakeholders van de verschillende focusgroepen weer te maken met tal van andere aanverwante zaken. Een van de door stakeholders benoemde voorbeelden hiervan is het overbelaste stroomnetwerk: Ook de stikstofproblematiek werd als reden genoemd waardoor er een streep gaat door bouwplannen. Maar ook: de huisvesting van statushouders en de druk vanuit het rijk om deze afspraken met prioriteit na te komen, de buurt die in opstand komt tegen de bouw van sociale huurwoningen of BW-voorzieningen, de voorkeur voor het bouwen van koopwoningen vanwege het feit dat Flevoland van oudsher een relatief groot aandeel sociale huur kent en nu ook andere sociaaleconomische groepen wil aantrekken. Allemaal redenen die één van de oplossingen voor de woningnood – het bijbouwen van sociale huurwoningen – in de weg staan. Toch schetsen onze onderzoeksresultaten ook een ander beeld, waarin de woningcrisis niet de enige verklarende factor is; er zijn ook andere redenen waarom de doorstroom stagneert of in ieder geval niet optimaal verloopt. Zo zijn er bijvoorbeeld gemeentes waar wel woningen beschikbaar zijn maar die niet worden gebruikt, woningcorporaties die een overschot zeggen te hebben, cliënten die langer in beschermd wonen verblijven omdat ze “nog niet klaar zijn om uit te stromen” maar dat wellicht wel zijn, beleid dat de uitstroom niet bevordert, en zo meer. Deze andere geluiden zijn in deze rapportage uitgebreid aanbod gekomen. Hieruit voortvloeiend komen wij tot de volgende belangrijkste punten van ons hoofdstuk over uitstroom per sub-thema en doen wij aanbevelingen op de volgende gebieden.Belangrijkste punten met betrekking tot huisvesting:• Hoewel het gebrek aan woningen als voornaamste reden wordt gegeven voor het stagneren van de doorstroom, zijn er in een aantal regiogemeentes meer woningen beschikbaar dan er worden gebruikt. • Ook in deze regio wordt benoemd dat er onvoldoende passend aanbod is voor uitstromers, onder andere woningen die geschikt zijn voor één persoon. In Almere hebben de drie woningbouwcorporaties geen gezamenlijke wachtlijst, wat betekent dat uitstromers willekeurig op één van de drie wachtlijsten worden geplaatst. Er wordt nu getracht op dit te veranderen. • In een aantal regiogemeenten is maar één woningbouwcorporatie actief. Als zij iemand weigeren te huisvesten dan kan deze persoon niet uitstromen. • In de regio wordt door enkele corporaties gewerkt met een zwarte lijst. Deze wordt nog niet gedeeld tussen de corporaties onderling. Stakeholders zien dit echter graag anders. Mocht dit gebeuren, dan is het voor bepaalde cliënten niet meer mogelijk om uit te stromen naar een corporatiewoning in de eigen gemeente van herkomst. Belangrijkste punten met betrekking tot zorg bij uitstroom:• Het bieden van continuïteit van zorg wordt bemoeilijkt door onder andere aanbestedingen, waarin het voorkomt dat bepaalde aanbieders geen gunning krijgen voor ambulant. Daardoor kunnen zij hun cliënten niet voorzien van ambulante begeleiding. • Het opnieuw doorlopen van een Wmo onderzoek bij uitstroom vanuit Wmo-gefinancierde BW wordt ook benoemd als heikel punt. • Veel van het regelen van zorg rondom uitstroom lijkt vast te lopen op het adres: pas wanneer iemand staat ingeschreven op het nieuwe adres, kunnen er beschikkingen worden aangevraagd. • Er zijn verschillende afspraken gemaakt binnen de gemeentes om dit te versoepelen. Deze afspraken verschillen per gemeente. Zo wordt er in Almere gewerkt met Thuis In De Wijk en is er in twee regiogemeenten geregeld dat ambulante hulpverlening vier weken vóór uitstroom kan starten. Ook wordt er in sommige gemeentes met (verschillende) uitstroomtafels gewerkt. • Alle betrokken partijen erkennen echter dat de afspraken nieuw zijn en dat men nog moet leren. Men ervaart de samenwerkingen dan ook wisselend per gemeente en ook tussen organisaties en personen onderling. Vertrouwen en flexibiliteit van de betrokken partijen blijft nodig en moet verder worden versterkt om het soepel(er) te laten verlopen.• Op papier zijn er goede afspraken gemaakt; welke in de dagelijkse praktijk (nog) niet altijd zo uitpakken. Zorgaanbieders merken door de decentralisatie veel verschillen tussen de gemeentes, wat het zeker voor regionaal werkende zorgaanbieders lastiger maakt om het proces van uitstroom voor te bereiden. Belangrijkste punten met betrekking tot huisvesting en zorg bij uitstroom:• Bij uitzondering worden er extra voorwaarden gesteld in een huurcontract (omklap of driepartijen). • De woningbouwcorporaties hebben geen zicht op wat er in zorgcontracten wordt afgesproken. Omdat het huur- en zorgcontract zijn gekoppeld, kan het niet nakomen van dergelijke afspraken wel degelijk leiden tot het verlies van een woning. • Driepartijen- en omklapcontracten hebben beide voor- en nadelen die als dusdanig worden erkend door zowel de woningbouw als de zorgaanbieder.• Hoewel de woningbouwcorporaties en zorgaanbieders over het algemeen positief gestemd zijn over de samenwerking, wordt het spanningsveld tussen de partijen vooral blootgelegd in overlastcasussen. Beide partijen zijn nog zoekende in de verdeling van verantwoordelijkheden. Dit wordt door de verschillende partijen ook zo gezien en hier is vaak wel ruimte voor.Belangrijkste punten hoofdstuk 4 over preventie• Er is de veronderstelling dat iemand (zoals in het geval van Milan), de huisarts, zijn begeleider, of zijn dagbesteding wel signaleert, maar van de stakeholders hebben we ook begrepen dat dit in praktijk toch niet gebeurt.• De gemeentelijke beleidsstructuren richten zich vooralsnog voornamelijk op het moment waarop mensen al dakloos zijn en minder op het voorkomen van dakloosheid;• Op het moment dat dakloosheid dreigt, zijn er verschillende partijen betrokken waaronder de politie, GGZ, GGD en de woonbouwcorportaties. Het is niet duidelijk wie de verantwoordelijkheid heeft voor het behouden van de woning, of dat dit prioriteit heeft (in hoeverre dit onderdeel van het beleid/procedure is en wie erop toezet dat dit wordt nageleefd als dit wel het geval is).Belangrijkste punten hoofdstuk 5 over participatie en financiele situatie • Met 73% ligt het percentage cliëntparticipanten dat een vorm van zinvolle daginvulling heeft in deze regio hoger dan in andere regio’s waar wij onderzoek deden. Vooral in MO/BW-voorzieningen ligt het percentage hoger. Een mogelijke verklaring is het hoge aantal jongvolwassenen dat is gesproken, een pilot met extra aandacht voor participatie bij één MO voorziening, of extra inzet van één BW-locatie op dit thema.• Belemmeringen om te participeren zijn onder andere lichamelijke en psychische gezondheidsproblematiek, (angst voor) de armoedeval, de tijdelijkheid van verblijf in een voorziening, een schuldentraject of gebrek aan passend aanbod. • Passend participatieaanbod is van belang. Cliëntparticipanten zijn soms op zoek naar meer uitdaging of iets dat beter past bij hun wensen en talenten. Dit wordt niet altijd gezien. • Bijna driekwart van de participanten ontvangt een bepaalde uitkering. Rondkomen vereist voor veel van hen creatief budgetteren en hulp vanuit het netwerk. Schulden en (rook)verslavingen drukken vaak op hun budget. • Ongeveer de helft van de cliëntparticipanten heeft schulden, het hoogst is het percentage in de MO. Schulden zijn vaak de aanleiding voor dakloosheid of ontstaan tijdens dakloosheid. • Tweederde ontvangt een vorm van ondersteuning bij het beheren van het inkomen, waarvan het grootste deel onder bewind staat.• Hoewel het aanvragen van een uitkering een van eerste zaken is die geregeld worden in de MO, gaat dit niet altijd goed. Het werken met deze doelgroep vereist dan ook maatwerk en een uitgangspunt van vertrouwen in plaats van wantrouwen.
AB - Belangrijkste punten hoofdstuk 1 over intramuraal verblijf in de maatschappelijke opvang• Er is veel langdurig verblijf in de MO. De verblijfstermijn van twaalf weken wordt in meer dan de helft van de gevallen overschreden. • Langdurig verblijf in de MO is volgens stakeholders ofwel te verklaren vanuit het perspectief van zorg, ofwel van huisvesting. In de praktijk zijn deze twee kwesties met elkaar verbonden.• De maatschappelijke opvang in deze regio kent naast reguliere begeleidingstrajecten ook Bed, Bad, Brood plekken en Slaaphuistrajecten. Deze worden allen ingezet om in de vraag naar opvang te voorzien. Voor cliëntparticipanten is het niet altijd duidelijk dat er verschillende trajecten zijn. • Gebrek aan zicht op het eigen traject maakt het voor personen verblijvend in de MO lastig om vragen over hun eigen traject te stellen. • Er is frictie tussen maatwerk en regels vanuit beheersbaarheid. Stakeholders vanuit het zorgaanbod benadrukken het belang van maatwerk en menselijkheid. Van de gemeentelijke stakeholders spreekt een deel het belang van beheersbaarheid uit, anderen leggen meer nadruk op herstel en hoe langdurig verblijf in maatschappelijke opvang daar niet aan bijdraagt.Belangrijkste punten hoofdstuk 2 over voorbereiding op uitstroom uit beschermd wonen • Mensen in BW hebben verschillende ervaringen met begeleiding: wanneer er buiten de kaders wordt gedacht en begeleiding goed aansluit bij de behoeftes en wensen van participanten, zorgt dit voor hogere tevredenheid.• Het samenwonen met anderen wordt door velen als moeilijk ervaren; mensen die geen tot weinig contact hebben met hun mede BW-bewoners kunnen dit als eenzaam ervaren.• Het ontbreken van zicht op de uitstroomtermijn, is voor een aantal cliënten een bron van onrust.• Er wordt professioneel verschillend gekeken naar uitstroom: volgens de gemeente zijn hierin herstel en individuele doelen leidend, volgens de zorg bepaalt de zorgindicatie het tempo.• Om te komen tot duurzame uitstroom, maakt één van de regiogemeentes voorafgaand aan uitstroom gebruik van een checklist, die recent gezamenlijk met zorgorganisaties en woningcorporatie is opgesteld. • Voor een deel van de in BW (en MO) verblijvende groep sluit het huidige zorgaanbod onvoldoende aan en wegens een gebrek aan alternatieven verblijven deze personen langdurig in MO/BW.Discussie hoofdstuk 3 over uitstroom Dit onderzoek vindt plaats in de context van een woningcrisis. Het gebrek aan woningen kwam vaak aan de orde, in de focusgroepen maar ook tijdens interviews met cliënten werd het benoemd. Zo zei een cliëntparticipant: “Ambulantisering is mooi, maar er zijn toch geen woningen.” Dat het gebrek – zowel als dominant idee en als praktijk – aan passende woningen een verklaring is voor het vastlopen van de hele keten van instroom in voorzieningen en door-, en uitstroom vanuit voorzieningen, komt in dit onderzoek uitgebreid aanbod. De oorzaken van het tekort aan woning voor de doelgroep MO/BW heeft volgens de stakeholders van de verschillende focusgroepen weer te maken met tal van andere aanverwante zaken. Een van de door stakeholders benoemde voorbeelden hiervan is het overbelaste stroomnetwerk: Ook de stikstofproblematiek werd als reden genoemd waardoor er een streep gaat door bouwplannen. Maar ook: de huisvesting van statushouders en de druk vanuit het rijk om deze afspraken met prioriteit na te komen, de buurt die in opstand komt tegen de bouw van sociale huurwoningen of BW-voorzieningen, de voorkeur voor het bouwen van koopwoningen vanwege het feit dat Flevoland van oudsher een relatief groot aandeel sociale huur kent en nu ook andere sociaaleconomische groepen wil aantrekken. Allemaal redenen die één van de oplossingen voor de woningnood – het bijbouwen van sociale huurwoningen – in de weg staan. Toch schetsen onze onderzoeksresultaten ook een ander beeld, waarin de woningcrisis niet de enige verklarende factor is; er zijn ook andere redenen waarom de doorstroom stagneert of in ieder geval niet optimaal verloopt. Zo zijn er bijvoorbeeld gemeentes waar wel woningen beschikbaar zijn maar die niet worden gebruikt, woningcorporaties die een overschot zeggen te hebben, cliënten die langer in beschermd wonen verblijven omdat ze “nog niet klaar zijn om uit te stromen” maar dat wellicht wel zijn, beleid dat de uitstroom niet bevordert, en zo meer. Deze andere geluiden zijn in deze rapportage uitgebreid aanbod gekomen. Hieruit voortvloeiend komen wij tot de volgende belangrijkste punten van ons hoofdstuk over uitstroom per sub-thema en doen wij aanbevelingen op de volgende gebieden.Belangrijkste punten met betrekking tot huisvesting:• Hoewel het gebrek aan woningen als voornaamste reden wordt gegeven voor het stagneren van de doorstroom, zijn er in een aantal regiogemeentes meer woningen beschikbaar dan er worden gebruikt. • Ook in deze regio wordt benoemd dat er onvoldoende passend aanbod is voor uitstromers, onder andere woningen die geschikt zijn voor één persoon. In Almere hebben de drie woningbouwcorporaties geen gezamenlijke wachtlijst, wat betekent dat uitstromers willekeurig op één van de drie wachtlijsten worden geplaatst. Er wordt nu getracht op dit te veranderen. • In een aantal regiogemeenten is maar één woningbouwcorporatie actief. Als zij iemand weigeren te huisvesten dan kan deze persoon niet uitstromen. • In de regio wordt door enkele corporaties gewerkt met een zwarte lijst. Deze wordt nog niet gedeeld tussen de corporaties onderling. Stakeholders zien dit echter graag anders. Mocht dit gebeuren, dan is het voor bepaalde cliënten niet meer mogelijk om uit te stromen naar een corporatiewoning in de eigen gemeente van herkomst. Belangrijkste punten met betrekking tot zorg bij uitstroom:• Het bieden van continuïteit van zorg wordt bemoeilijkt door onder andere aanbestedingen, waarin het voorkomt dat bepaalde aanbieders geen gunning krijgen voor ambulant. Daardoor kunnen zij hun cliënten niet voorzien van ambulante begeleiding. • Het opnieuw doorlopen van een Wmo onderzoek bij uitstroom vanuit Wmo-gefinancierde BW wordt ook benoemd als heikel punt. • Veel van het regelen van zorg rondom uitstroom lijkt vast te lopen op het adres: pas wanneer iemand staat ingeschreven op het nieuwe adres, kunnen er beschikkingen worden aangevraagd. • Er zijn verschillende afspraken gemaakt binnen de gemeentes om dit te versoepelen. Deze afspraken verschillen per gemeente. Zo wordt er in Almere gewerkt met Thuis In De Wijk en is er in twee regiogemeenten geregeld dat ambulante hulpverlening vier weken vóór uitstroom kan starten. Ook wordt er in sommige gemeentes met (verschillende) uitstroomtafels gewerkt. • Alle betrokken partijen erkennen echter dat de afspraken nieuw zijn en dat men nog moet leren. Men ervaart de samenwerkingen dan ook wisselend per gemeente en ook tussen organisaties en personen onderling. Vertrouwen en flexibiliteit van de betrokken partijen blijft nodig en moet verder worden versterkt om het soepel(er) te laten verlopen.• Op papier zijn er goede afspraken gemaakt; welke in de dagelijkse praktijk (nog) niet altijd zo uitpakken. Zorgaanbieders merken door de decentralisatie veel verschillen tussen de gemeentes, wat het zeker voor regionaal werkende zorgaanbieders lastiger maakt om het proces van uitstroom voor te bereiden. Belangrijkste punten met betrekking tot huisvesting en zorg bij uitstroom:• Bij uitzondering worden er extra voorwaarden gesteld in een huurcontract (omklap of driepartijen). • De woningbouwcorporaties hebben geen zicht op wat er in zorgcontracten wordt afgesproken. Omdat het huur- en zorgcontract zijn gekoppeld, kan het niet nakomen van dergelijke afspraken wel degelijk leiden tot het verlies van een woning. • Driepartijen- en omklapcontracten hebben beide voor- en nadelen die als dusdanig worden erkend door zowel de woningbouw als de zorgaanbieder.• Hoewel de woningbouwcorporaties en zorgaanbieders over het algemeen positief gestemd zijn over de samenwerking, wordt het spanningsveld tussen de partijen vooral blootgelegd in overlastcasussen. Beide partijen zijn nog zoekende in de verdeling van verantwoordelijkheden. Dit wordt door de verschillende partijen ook zo gezien en hier is vaak wel ruimte voor.Belangrijkste punten hoofdstuk 4 over preventie• Er is de veronderstelling dat iemand (zoals in het geval van Milan), de huisarts, zijn begeleider, of zijn dagbesteding wel signaleert, maar van de stakeholders hebben we ook begrepen dat dit in praktijk toch niet gebeurt.• De gemeentelijke beleidsstructuren richten zich vooralsnog voornamelijk op het moment waarop mensen al dakloos zijn en minder op het voorkomen van dakloosheid;• Op het moment dat dakloosheid dreigt, zijn er verschillende partijen betrokken waaronder de politie, GGZ, GGD en de woonbouwcorportaties. Het is niet duidelijk wie de verantwoordelijkheid heeft voor het behouden van de woning, of dat dit prioriteit heeft (in hoeverre dit onderdeel van het beleid/procedure is en wie erop toezet dat dit wordt nageleefd als dit wel het geval is).Belangrijkste punten hoofdstuk 5 over participatie en financiele situatie • Met 73% ligt het percentage cliëntparticipanten dat een vorm van zinvolle daginvulling heeft in deze regio hoger dan in andere regio’s waar wij onderzoek deden. Vooral in MO/BW-voorzieningen ligt het percentage hoger. Een mogelijke verklaring is het hoge aantal jongvolwassenen dat is gesproken, een pilot met extra aandacht voor participatie bij één MO voorziening, of extra inzet van één BW-locatie op dit thema.• Belemmeringen om te participeren zijn onder andere lichamelijke en psychische gezondheidsproblematiek, (angst voor) de armoedeval, de tijdelijkheid van verblijf in een voorziening, een schuldentraject of gebrek aan passend aanbod. • Passend participatieaanbod is van belang. Cliëntparticipanten zijn soms op zoek naar meer uitdaging of iets dat beter past bij hun wensen en talenten. Dit wordt niet altijd gezien. • Bijna driekwart van de participanten ontvangt een bepaalde uitkering. Rondkomen vereist voor veel van hen creatief budgetteren en hulp vanuit het netwerk. Schulden en (rook)verslavingen drukken vaak op hun budget. • Ongeveer de helft van de cliëntparticipanten heeft schulden, het hoogst is het percentage in de MO. Schulden zijn vaak de aanleiding voor dakloosheid of ontstaan tijdens dakloosheid. • Tweederde ontvangt een vorm van ondersteuning bij het beheren van het inkomen, waarvan het grootste deel onder bewind staat.• Hoewel het aanvragen van een uitkering een van eerste zaken is die geregeld worden in de MO, gaat dit niet altijd goed. Het werken met deze doelgroep vereist dan ook maatwerk en een uitgangspunt van vertrouwen in plaats van wantrouwen.
M3 - Book
BT - Ambulantisering en Regionalisering van MO en BW in de regio Flevoland
PB - Onderzoeksinstituut Nienke Boesveldt
ER -