Abstract
Traditioneel manifesteert een stichting zich als doelvermogen. De stichting en het vermogen vormen een twee-eenheid. In de loop van de eerste helft van de vorige eeuw is hierin een kentering ontstaan. Nog steeds bestaan er stichtingen waarbij het vermogen een hoofdrol speelt, maar na de Eerste Wereldoorlog werd de stichting meer en meer een rechtspersoon waarbij de rol van het vermogen een almaar kleinere rol speelde en de aandacht meer kwam te liggen op de stichting als organisatievorm. Zo werden onderzoeksbureaus en dergelijke gedreven door stichtingen. De economische crisis van de jaren dertig gaf aan deze ontwikkeling een extra impuls. De overheid had behoefte aan een rechtspersoon die belast kon worden met de uitvoering van de crisiswetgeving zonder dat de medewerkers de ambtenarenstatus verkregen. Dat werd de stichting.
Deze ontwikkeling van doelvermogen naar doelorganisatie is uniek voor Nederland. In de rest van Europa is en blijft de stichting een doelvermogen.
De stichting kon zich in de richting van een doelorganisatie ontwikkelen vanwege het ontbreken van wetgeving. Pas in 1957 kwam wetgeving ten aanzien van de stichting tot stand. De wetgeving was en is ook onder vigeur van Boek 2 BW nog steeds zeer liberaal voor de stichting. Al bij de invoering van de Wet op stichtingen voorzag de wetgever echter wel de mogelijkheid van misbruik. In de Wet op stichtingen werd dan ook een uitkeringsverbod opgenomen zodat de stichting geen verkapte vennootschap zou zijn. Dit is het zogenoemde uitkeringsverbod dat wij nog steeds kennen uit artikel 2:285 lid 3 BW. Dit uitkeringsverbod en de achtergrond daarvan worden echter vaak verkeerd begrepen en geven in de praktijk mogelijkheden de stichting te misbruiken voor het eigenbelang van oprichters en bestuurders. De auteur werkt dit nader uit aan de hand van de claimstichting.
Deze ontwikkeling van doelvermogen naar doelorganisatie is uniek voor Nederland. In de rest van Europa is en blijft de stichting een doelvermogen.
De stichting kon zich in de richting van een doelorganisatie ontwikkelen vanwege het ontbreken van wetgeving. Pas in 1957 kwam wetgeving ten aanzien van de stichting tot stand. De wetgeving was en is ook onder vigeur van Boek 2 BW nog steeds zeer liberaal voor de stichting. Al bij de invoering van de Wet op stichtingen voorzag de wetgever echter wel de mogelijkheid van misbruik. In de Wet op stichtingen werd dan ook een uitkeringsverbod opgenomen zodat de stichting geen verkapte vennootschap zou zijn. Dit is het zogenoemde uitkeringsverbod dat wij nog steeds kennen uit artikel 2:285 lid 3 BW. Dit uitkeringsverbod en de achtergrond daarvan worden echter vaak verkeerd begrepen en geven in de praktijk mogelijkheden de stichting te misbruiken voor het eigenbelang van oprichters en bestuurders. De auteur werkt dit nader uit aan de hand van de claimstichting.
Original language | Dutch |
---|---|
Article number | 2021/47 |
Pages (from-to) | 279-285 |
Number of pages | 7 |
Journal | Ondernemingsrecht |
Volume | 2021 |
Issue number | 7 |
Early online date | 15 Apr 2021 |
Publication status | Published - May 2021 |