Abstract
Deze bijdrage gaat over de identiteitsverklaring, in de media ook wel anti-homoverklaring genoemd, die ouders zouden moeten ondertekenen bij de aanmelding van hun kind bij een reformatorische school. Na een korte schets van de reacties op het standpunt van de minister, wordt ingegaan op de ruimte die schoolbesturen hebben om op basis van de in artikel 23 Grondwet neergelegde onderwijsvrijheid een toelatingsbeleid te voeren dat geënt is op hun godsdienstige grondslag. Aan de orde komen de onderlinge relatie tussen het gelijkheidsbeginsel en de onderwijsvrijheid alsmede de relevante rechtspraak. Een antwoord wordt gezocht op de vraag welke belangen er spelen en hoe die zijn af te wegen. Ondanks het feit dat de minister zijn aanvankelijke uitspraak heeft herroepen en heeft ingeruild voor een duidelijke afwijzing van het gebruik van de gewraakte identiteitsverklaring, is hiermee de discussie over de hiërarchie tussen artikel 1 en 23 Grondwet niet gesloten.
Original language | Dutch |
---|---|
Article number | 2021/15 |
Pages (from-to) | 171-186 |
Number of pages | 16 |
Journal | Nederlands Tijdschrift voor de Mensenrechten (NJCM-bulletin) |
Volume | 46 |
Issue number | 2 |
Early online date | 17 May 2021 |
Publication status | Published - Jun 2021 |
Keywords
- onderwijsvrijheid
- Awgb
- art.2 EP EVRM
- burgerschapsonderwijs