Abstract
Nadat op 5 juni 2019 de hoofdlijnen van het pensioenakkoord zijn gepresenteerd, is op 22 juni 2020 de “Hoofdlijnennotitie uitwerking pensioenakkoord” en op 6 juli 2000 – na afronding van de achterbanraadpleging door de werkgevers- en werknemersorganisaties – de brief met “alle maatregelen” naar de Kamer gezonden.1 Er zijn inmiddels ook 211 vragen over het pensioenakkoord schriftelijk door de minister beantwoord2 (hier aan te duiden als Kamervragen en als antwoorden op Kamervragen). Nu de afspraken zijn gemaakt, moet het akkoord omgezet worden in wetgeving, waar uiteraard de Tweede en Eerste Kamer mee moeten instemmen. De beoogde inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving is 1 januari 2022. Op (uiterlijk) 1 januari 2026 zou de nieuwe wetgeving ook in de pensioenregelingen en uitvoering daarvan geïmplementeerd moeten zijn. De Tweede Kamer heeft ingestemd met verdere uitwerking in wetgeving van het pensioenakkoord. Maar er is het nodige gemor over het akkoord, uit geledingen in de Tweede Kamer, van maatschappelijke organisaties, van individuele deskundigen, maar ook van verzekeraars, terwijl ook aan werknemerszijde het akkoord niet unaniem omarmd is. In deze bijdrage geef ik een opiniërende visie op enkele elementen uit het pensioenakkoord.
Translated title of the contribution | Opinion: Pension agreement on Future of pension schemes |
---|---|
Original language | Dutch |
Article number | 2020/28 |
Pages (from-to) | 7-12 |
Number of pages | 6 |
Journal | Tijdschrift voor Pensioenvraagstukken |
Volume | 2020 |
Issue number | 4 |
Early online date | 6 Aug 2020 |
Publication status | Published - Aug 2020 |
Keywords
- pensioenakkoord
- invaren
- premieregelingen