Abstract
De heruitvinding van het pronominale genus
Dit boek beschrijft een empirisch onderzoek naar het pronominale genussysteem van het hedendaags gesproken Nederlands. Het Nederlands heeft een interessante tegenstrijdigheid: de lidwoorden, de bijvoeglijke naamwoorden en de betrekkelijke voornaamwoorden onderscheiden twee geslachten, terwijl de voornaamwoorden een vierledig onderscheid maken, namelijk tussen hij (masculien), zij (feminien), het (neutraal) en die (commuun). Dit staat in tegenspraak met onze verwachtingen omtrent agreementsystemen: het naamwoord en alle daarmee congruerende elementen hebben normaalgesproken dezelfde genuswaarden. In het Nederlands gaat deze mismatch hand in hand met een verbazingwekkende variatie in het gebruik van voornaamwoorden. De-woorden vindt men met masculiene, feminiene en neutrale voornaamwoorden, terwijl het-woorden regelmatig door hij, zij, deze of die worden gevolgd. Ook dit staat in tegenspraak met de verwachtingen. Immers, agreement wordt gedefinieerd als een overeenkomst van grammaticale eigenschappen.
De situatie is geworteld in de geschiedenis van het Nederlands. Rond de tijd van het Middelnederlands ging het onderscheid tussen het masculinum en het femininum in de lidwoorden en de bijvoeglijke naamwoorden verloren. Na verloop van tijd verdween ook het ‘genusgevoel’, de kennis welke niet-onzijdige woorden bij welk geslacht horen. Van officiële zijde werden woordenlijsten samengesteld die het behoud van de oorspronkelijke geslachten veilig moesten stellen. Voor het correcte gebruik van voornaamwoorden werden sprekers geacht het woordenboek te raadplegen. Dit veroorzaakte een groeiende kloof tussen spreektaal en schrijftaal. Ook tegenwoordig passen taalgebruikers verschillende strategieën toe bij het gebruik van voornaamwoorden in spraak en schrift. Deze studie had tot doel om de spreektalige strategieën in kaart te brengen.
De theoretische benadering ging uit van de aanname dat voornaamwoorden agreement met hun antecedent vertonen, op dezelfde manier als lidwoorden congrueren met hun zelfstandig naamwoord. Dus, voornaamwoorden met het ‘verkeerde’ genus werden niet als buiten het systeem vallend beschouwd, maar gezien als gevallen van overeenkomst met andere eigenschappen van het naamwoord. Naar aanleiding van onze kennis over morfosyntaxis en agreement werd er verwacht dat deze eigenschappen semantisch van aard zijn.
Corpusonderzoek op basis van 500.000 woorden spontane spraak wijst uit dat Nederlandse sprekers hun voornaamwoorden inderdaad kiezen op basis van semantiek. Masculiene pronomina worden gebruikt in verwijzing naar mannelijke personen, naar dieren (vaak zelfs naar vrouwelijke dieren) en naar telbare, begrensde, specifieke voorwerpen en abstracta. Neutrale (onzijdige) voornaamwoorden daarentegen worden voor stofnamen gebruikt. Feminiene pronomina kennen het sterkst beperkte gebruik. Zij komen alleen voor in verwijzing naar vrouwelijke personen en dieren.
Alle voornaamwoorden die niet overeenkwamen met het geslacht van hun antecedent bleken in deze semantische patronen te passen. Gecombineerd ontstaat er een homogeen beeld van het pronomengebruik in het hedendaags gesproken Nederlands. Voornaamwoorden zijn verdeeld volgens de individueringsgraad van de referent. Het meest geïndividueerd zijn personen, gevolgd door dieren en telbare objecten. Dit is het domein van het masculinum (met uitzondering van vrouwelijke personen en dieren, waarvoor het femininum wordt gebruikt). Als het laagst geïndividueerd gelden stoffen en niet-telbare abstracta die met het onzijdige genus worden geassocieerd. Ertussenin ligt de klasse van de specifieke stoffen. Dit zijn gevallen als mijn thee of deze wijn. Deze groep combineert eigenschappen van zaaknamen en stofnamen. Hier kunnen masculiene en neutrale pronomina voorkomen.
De individuering van een referent hangt af van de construal van de situatie. Een vis kan als individueel (huis)dier worden gezien, maar ook als onspecifiek onderdeel van een school of zelfs als ingrediënt van een maaltijd. De gekozen voornaamwoorden verschillen: in het eerste en tweede geval zal een spreker mannelijke pronomina kiezen, in het derde onzijdige. Dit verklaart de variatie tussen de voornaamwoorden voor hetzelfde zelfstandige naamwoord. Variatie treedt op tussen sprekers, maar ook in de spraak van een individueel persoon. Zelfs in de schrijftaal, die normaliter syntactische congruentie voorschrijft, zijn er voorbeelden te vinden.
Op deze wijze wordt aangetoond dat achter het schijnbaar chaotische voornaamwoordgebruik in het Nederlands een regelmatig en logisch systeem schuilgaat. Dit systeem heeft parallellen in andere talen, zowel in het Germaans als ook erbuiten.
Naast het semantische systeem gebruiken sprekers ook nog steeds het traditionele systeem van syntactische congruentie. Dit systeem combineert het-woorden met de voornaamwoorden het of dat, en de-woorden met de aanwijzende voornaamwoorden deze of die. De keuze tussen het ene en het andere systeem wordt door een aantal factoren beïnvloed. Een statistische analyse van de corpusdata toont aan dat de volgende factoren een rol spelen in het keuzeproces. Semantisch agreement is waarschijnlijker
– voor persoonlijke dan voor betrekkelijke voornaamwoorden
– voor volle vormen (hij, zij, het) dan voor gereduceerde vormen (ie, ze, ‘t)
– voor pronomina in de nominativus (hij, zij) dan voor pronomina in de dativus/accusativus (hem, haar)
– voor referenten aan het uiteinde van de Individueringshiërarchie (personen, stoffen) dan voor referenten in het midden (objecten)
De waarschijnlijkheid dat een spreker voor semantisch agreement kiest, neemt toe, naarmate voornaamwoord en antecedent verder van elkaar verwijderd zijn. Als een keer een semantisch pronomen is gekozen, keert men zelden terug naar syntactisch agreement. Tot slot blijkt de leeftijd van de spreker van invloed te zijn. Sprekers van onder de 20 gebruiken dubbel zo vaak semantisch gemotiveerde voornaamwoorden dan sprekers van boven de 60. Dit suggereert dat het semantische systeem zich uitbreidt ten koste van het traditionele, syntactische systeem.
Met behulp van de Individueringshiërarchie en de Agreement Hierarchy kan de variatie in het voornaamwoordgebruik worden verklaard. De oorzaak ligt in de meeste gevallen in verschillende construals van de situatie of in de competitie tussen het oude en het nieuwe systeem.
Ook in andere Germaanse talen blijken vergelijkbare systemen te bestaan. Een overzicht van de standaardtalen geeft een verrassend beeld: meer dan de helft heeft meer pronominale dan attributieve geslachten. Dit geldt voor het Engels, het Afrikaans, het Deens, het Zweeds, variëteiten van het Noors en het Fries. In alle gevallen blijken de pronominale geslachten op semantische basis gebruikt te worden, zelfs als de rest van het genussysteem niet primair semantisch is. Dit suggereert dat pronomina niet in staat zijn om een syntactisch onderscheid op eigen kracht overeind te houden. Dit verklaart waarom het (Noord-)Nederlands geen masculiene en feminiene zelfstandige naamwoorden meer kent. Toen de attributieve markering verdween en alleen de voornaamwoorden overbleven, konden deze het traditionele systeem niet voldoende houvast geven.
Deze aanname leidt tot de hypothese dat bepaalde soorten agreement betere steun aan een genussysteem bieden dan andere. Om na te gaan of dit crosslinguïstisch juist is, werd evidentie van talen verzameld die genus alleen op het persoonlijke voornaamwoord markeren. 20 relevante talen werden gevonden, uit alle delen van de wereld. In vrijwel alle gevallen bleek het systeem inderdaad strikt semantisch georganiseerd. Het is aannemelijk dat meer complexe systemen, die niet alleen semantische, maar ook fonologische en morfologische genusregels kennen, meer steun door agreement nodig hebben, bij voorkeur binnen het locale domein van de NP.
In dit licht blijken de buitengewone feiten van het voornaamwoordgebruik in het Nederlands goed aan te sluiten bij diverse typologisch vertrouwde verschijnselen. Dit bevestigt de natuurlijkheid van de ontwikkeling van een op syntaxis gebaseerd naar een semantisch pronominaal genussysteem.
Voor de onbevooroordeelde beschouwer toont zich in de pronominale ‘fouten’ in spontane spraak een ingenieus en logisch systeem dat op natuurlijke wijze het pronominale probleem van het Nederlands oplost.
Dit boek beschrijft een empirisch onderzoek naar het pronominale genussysteem van het hedendaags gesproken Nederlands. Het Nederlands heeft een interessante tegenstrijdigheid: de lidwoorden, de bijvoeglijke naamwoorden en de betrekkelijke voornaamwoorden onderscheiden twee geslachten, terwijl de voornaamwoorden een vierledig onderscheid maken, namelijk tussen hij (masculien), zij (feminien), het (neutraal) en die (commuun). Dit staat in tegenspraak met onze verwachtingen omtrent agreementsystemen: het naamwoord en alle daarmee congruerende elementen hebben normaalgesproken dezelfde genuswaarden. In het Nederlands gaat deze mismatch hand in hand met een verbazingwekkende variatie in het gebruik van voornaamwoorden. De-woorden vindt men met masculiene, feminiene en neutrale voornaamwoorden, terwijl het-woorden regelmatig door hij, zij, deze of die worden gevolgd. Ook dit staat in tegenspraak met de verwachtingen. Immers, agreement wordt gedefinieerd als een overeenkomst van grammaticale eigenschappen.
De situatie is geworteld in de geschiedenis van het Nederlands. Rond de tijd van het Middelnederlands ging het onderscheid tussen het masculinum en het femininum in de lidwoorden en de bijvoeglijke naamwoorden verloren. Na verloop van tijd verdween ook het ‘genusgevoel’, de kennis welke niet-onzijdige woorden bij welk geslacht horen. Van officiële zijde werden woordenlijsten samengesteld die het behoud van de oorspronkelijke geslachten veilig moesten stellen. Voor het correcte gebruik van voornaamwoorden werden sprekers geacht het woordenboek te raadplegen. Dit veroorzaakte een groeiende kloof tussen spreektaal en schrijftaal. Ook tegenwoordig passen taalgebruikers verschillende strategieën toe bij het gebruik van voornaamwoorden in spraak en schrift. Deze studie had tot doel om de spreektalige strategieën in kaart te brengen.
De theoretische benadering ging uit van de aanname dat voornaamwoorden agreement met hun antecedent vertonen, op dezelfde manier als lidwoorden congrueren met hun zelfstandig naamwoord. Dus, voornaamwoorden met het ‘verkeerde’ genus werden niet als buiten het systeem vallend beschouwd, maar gezien als gevallen van overeenkomst met andere eigenschappen van het naamwoord. Naar aanleiding van onze kennis over morfosyntaxis en agreement werd er verwacht dat deze eigenschappen semantisch van aard zijn.
Corpusonderzoek op basis van 500.000 woorden spontane spraak wijst uit dat Nederlandse sprekers hun voornaamwoorden inderdaad kiezen op basis van semantiek. Masculiene pronomina worden gebruikt in verwijzing naar mannelijke personen, naar dieren (vaak zelfs naar vrouwelijke dieren) en naar telbare, begrensde, specifieke voorwerpen en abstracta. Neutrale (onzijdige) voornaamwoorden daarentegen worden voor stofnamen gebruikt. Feminiene pronomina kennen het sterkst beperkte gebruik. Zij komen alleen voor in verwijzing naar vrouwelijke personen en dieren.
Alle voornaamwoorden die niet overeenkwamen met het geslacht van hun antecedent bleken in deze semantische patronen te passen. Gecombineerd ontstaat er een homogeen beeld van het pronomengebruik in het hedendaags gesproken Nederlands. Voornaamwoorden zijn verdeeld volgens de individueringsgraad van de referent. Het meest geïndividueerd zijn personen, gevolgd door dieren en telbare objecten. Dit is het domein van het masculinum (met uitzondering van vrouwelijke personen en dieren, waarvoor het femininum wordt gebruikt). Als het laagst geïndividueerd gelden stoffen en niet-telbare abstracta die met het onzijdige genus worden geassocieerd. Ertussenin ligt de klasse van de specifieke stoffen. Dit zijn gevallen als mijn thee of deze wijn. Deze groep combineert eigenschappen van zaaknamen en stofnamen. Hier kunnen masculiene en neutrale pronomina voorkomen.
De individuering van een referent hangt af van de construal van de situatie. Een vis kan als individueel (huis)dier worden gezien, maar ook als onspecifiek onderdeel van een school of zelfs als ingrediënt van een maaltijd. De gekozen voornaamwoorden verschillen: in het eerste en tweede geval zal een spreker mannelijke pronomina kiezen, in het derde onzijdige. Dit verklaart de variatie tussen de voornaamwoorden voor hetzelfde zelfstandige naamwoord. Variatie treedt op tussen sprekers, maar ook in de spraak van een individueel persoon. Zelfs in de schrijftaal, die normaliter syntactische congruentie voorschrijft, zijn er voorbeelden te vinden.
Op deze wijze wordt aangetoond dat achter het schijnbaar chaotische voornaamwoordgebruik in het Nederlands een regelmatig en logisch systeem schuilgaat. Dit systeem heeft parallellen in andere talen, zowel in het Germaans als ook erbuiten.
Naast het semantische systeem gebruiken sprekers ook nog steeds het traditionele systeem van syntactische congruentie. Dit systeem combineert het-woorden met de voornaamwoorden het of dat, en de-woorden met de aanwijzende voornaamwoorden deze of die. De keuze tussen het ene en het andere systeem wordt door een aantal factoren beïnvloed. Een statistische analyse van de corpusdata toont aan dat de volgende factoren een rol spelen in het keuzeproces. Semantisch agreement is waarschijnlijker
– voor persoonlijke dan voor betrekkelijke voornaamwoorden
– voor volle vormen (hij, zij, het) dan voor gereduceerde vormen (ie, ze, ‘t)
– voor pronomina in de nominativus (hij, zij) dan voor pronomina in de dativus/accusativus (hem, haar)
– voor referenten aan het uiteinde van de Individueringshiërarchie (personen, stoffen) dan voor referenten in het midden (objecten)
De waarschijnlijkheid dat een spreker voor semantisch agreement kiest, neemt toe, naarmate voornaamwoord en antecedent verder van elkaar verwijderd zijn. Als een keer een semantisch pronomen is gekozen, keert men zelden terug naar syntactisch agreement. Tot slot blijkt de leeftijd van de spreker van invloed te zijn. Sprekers van onder de 20 gebruiken dubbel zo vaak semantisch gemotiveerde voornaamwoorden dan sprekers van boven de 60. Dit suggereert dat het semantische systeem zich uitbreidt ten koste van het traditionele, syntactische systeem.
Met behulp van de Individueringshiërarchie en de Agreement Hierarchy kan de variatie in het voornaamwoordgebruik worden verklaard. De oorzaak ligt in de meeste gevallen in verschillende construals van de situatie of in de competitie tussen het oude en het nieuwe systeem.
Ook in andere Germaanse talen blijken vergelijkbare systemen te bestaan. Een overzicht van de standaardtalen geeft een verrassend beeld: meer dan de helft heeft meer pronominale dan attributieve geslachten. Dit geldt voor het Engels, het Afrikaans, het Deens, het Zweeds, variëteiten van het Noors en het Fries. In alle gevallen blijken de pronominale geslachten op semantische basis gebruikt te worden, zelfs als de rest van het genussysteem niet primair semantisch is. Dit suggereert dat pronomina niet in staat zijn om een syntactisch onderscheid op eigen kracht overeind te houden. Dit verklaart waarom het (Noord-)Nederlands geen masculiene en feminiene zelfstandige naamwoorden meer kent. Toen de attributieve markering verdween en alleen de voornaamwoorden overbleven, konden deze het traditionele systeem niet voldoende houvast geven.
Deze aanname leidt tot de hypothese dat bepaalde soorten agreement betere steun aan een genussysteem bieden dan andere. Om na te gaan of dit crosslinguïstisch juist is, werd evidentie van talen verzameld die genus alleen op het persoonlijke voornaamwoord markeren. 20 relevante talen werden gevonden, uit alle delen van de wereld. In vrijwel alle gevallen bleek het systeem inderdaad strikt semantisch georganiseerd. Het is aannemelijk dat meer complexe systemen, die niet alleen semantische, maar ook fonologische en morfologische genusregels kennen, meer steun door agreement nodig hebben, bij voorkeur binnen het locale domein van de NP.
In dit licht blijken de buitengewone feiten van het voornaamwoordgebruik in het Nederlands goed aan te sluiten bij diverse typologisch vertrouwde verschijnselen. Dit bevestigt de natuurlijkheid van de ontwikkeling van een op syntaxis gebaseerd naar een semantisch pronominaal genussysteem.
Voor de onbevooroordeelde beschouwer toont zich in de pronominale ‘fouten’ in spontane spraak een ingenieus en logisch systeem dat op natuurlijke wijze het pronominale probleem van het Nederlands oplost.
Original language | English |
---|---|
Qualification | PhD |
Awarding Institution |
|
Supervisors/Advisors |
|
Award date | 13 Nov 2009 |
Place of Publication | Utrecht |
Publisher | |
Print ISBNs | 9789460930072 |
Publication status | Published - 2009 |
Bibliographical note
Naam instelling promotie: VU Vrije UniversiteitNaam instelling onderzoek: VU Vrije Universiteit