Abstract
Op basis van enkele summiere opmerkingen in de parlementaire geschiedenis wordt wel aangenomen dat art. 2:216 BW toelaat dat bij de BV uitkeringen worden gedaan die het eigen vermogen te boven gaan. De vragen waartoe deze nieuwe figuur leiden, staan in schril contrast tot de aandacht die zij van de wetgever heeft gekregen. Waarop heeft het besluit tot uitkering dan eigenlijk betrekking? Indien de uitkeringstest correct is uitgevoerd, moet dan inderdaad maar worden aanvaard dat crediteuren met lege handen kunnen komen te staan als gevolg van een dergelijke uitkering? Zijn dergelijke uitkeringen inderdaad zonder meer toelaatbaar? Leiden zij steeds tot een onvoorwaardelijke vermogensovergang? Hoe moeten zij in de financiële verslaggeving worden verantwoord? De auteurs gaan in op deze en andere aspecten van deze nieuwe figuur en concluderen onder meer dat het bestuur niet kan volstaan met het uitvoeren van de uitkeringstest.
Original language | Dutch |
---|---|
Pages (from-to) | 29-40 |
Number of pages | 12 |
Journal | Tijdschrift voor Ondernemingsbestuur |
Volume | 2014 |
Issue number | 1 |
Publication status | Published - 2014 |