Abstract
Sinds de Griekse Oudheid heeft de geneeskunde geworsteld met vragen als ‘wat zijn de hersenen?’, en wat ‘doen de hersenen?’. Deze vragen zijn dan ook niet zo gemakkelijk te beantwoorden. Volstaat het de hersenen te bestuderen als anderhalf kilogram weefsel in de beslotenheid van de schedel, of is eigenlijk een definitie van de hersenen nodig die ook het perifere zenuwstelsel, het lichaam en aspecten van de buitenwereld omvat? Volstaat een tijdruimtelijke en materiële bepaling van de hersenen om antwoord te geven op vragen over hun functies?
Vanaf het vroegste begin van het hersenonderzoek zijn ideeën over het bouwwerk dat de hersenen vormen verbonden geweest aan ideeën over de functies van het bouwwerk: vorm en functie hangen samen. Om dit te begrijpen hebben zowel onderzoekers als praktiserende artsen en hun patiënten hun toevlucht genomen tot beeldspraak: metaforische concepten die enerzijds nieuwe inzichten verschaften, maar anderzijds het onvermijdelijke gevolg opleverden van een reductie van de complexiteit van het brein. Die metaforen waren nauw verbonden met de technische mogelijkheden van onderzoek en visualisatie en ontleend aan de culturele context van de onderzoekers. Het heersende model van de Grieks-Romeinse Oudheid beschouwde de hersenen als onderdeel van een soort waterpompsysteem. Vandaag de dag is de netwerkmetafoor nauw verbonden met het leven in een digitaal tijdperk. Elke nieuwe bepaling en conceptualisatie heeft dan ook weer nieuwe conceptuele en filosofische vragen opgeroepen. Als we de hersenen opvatten als een soort blackbox dan worden ze een doorgeefluik en doet kennis en nader onderzoek van de hersenen er niet zo toe. Maar als we bijvoorbeeld de hersenen opvatten als het mechaniek van een horloge (zoals René Descartes (1596-1650) en andere vroege Verlichtingsfilosofen deden) dan doet het ertoe hoe dit mechaniek precies werkt. Hoe onderzoeken we dan zaken als de mate van de flexibiliteit en het vermogen tot adaptatie dat mens en dier hebben? En hoe kunnen we dat vertalen naar de medische praktijk?
In deze bijdrage laten we een aantal belangrijke historische ontwikkelingen in het onderzoek naar het brein en zijn functies de revue passeren. We laten zien dat die ontwikkelingen gekenmerkt worden door de aanwezigheid van metaforische concepten. Die kwamen niet zonder meer voort uit empirische waarnemingen of uit vooronderstellingen, maar moeten gezien worden als combinaties ervan die verbonden waren met de sociale en culturele context van de onderzoekers, met hun technische mogelijkheden en de verschillende visualisaties die de technieken op konden leveren, en met de functionaliteit van de concepten en visualisaties. Tenslotte kijken we vanuit hetzelfde perspectief naar het huidige onderzoek naar de hersenen en bespreken we het probleem van de praktische vertaling of translatie van het onderzoek binnen wetenschap en samenleving.
Vanaf het vroegste begin van het hersenonderzoek zijn ideeën over het bouwwerk dat de hersenen vormen verbonden geweest aan ideeën over de functies van het bouwwerk: vorm en functie hangen samen. Om dit te begrijpen hebben zowel onderzoekers als praktiserende artsen en hun patiënten hun toevlucht genomen tot beeldspraak: metaforische concepten die enerzijds nieuwe inzichten verschaften, maar anderzijds het onvermijdelijke gevolg opleverden van een reductie van de complexiteit van het brein. Die metaforen waren nauw verbonden met de technische mogelijkheden van onderzoek en visualisatie en ontleend aan de culturele context van de onderzoekers. Het heersende model van de Grieks-Romeinse Oudheid beschouwde de hersenen als onderdeel van een soort waterpompsysteem. Vandaag de dag is de netwerkmetafoor nauw verbonden met het leven in een digitaal tijdperk. Elke nieuwe bepaling en conceptualisatie heeft dan ook weer nieuwe conceptuele en filosofische vragen opgeroepen. Als we de hersenen opvatten als een soort blackbox dan worden ze een doorgeefluik en doet kennis en nader onderzoek van de hersenen er niet zo toe. Maar als we bijvoorbeeld de hersenen opvatten als het mechaniek van een horloge (zoals René Descartes (1596-1650) en andere vroege Verlichtingsfilosofen deden) dan doet het ertoe hoe dit mechaniek precies werkt. Hoe onderzoeken we dan zaken als de mate van de flexibiliteit en het vermogen tot adaptatie dat mens en dier hebben? En hoe kunnen we dat vertalen naar de medische praktijk?
In deze bijdrage laten we een aantal belangrijke historische ontwikkelingen in het onderzoek naar het brein en zijn functies de revue passeren. We laten zien dat die ontwikkelingen gekenmerkt worden door de aanwezigheid van metaforische concepten. Die kwamen niet zonder meer voort uit empirische waarnemingen of uit vooronderstellingen, maar moeten gezien worden als combinaties ervan die verbonden waren met de sociale en culturele context van de onderzoekers, met hun technische mogelijkheden en de verschillende visualisaties die de technieken op konden leveren, en met de functionaliteit van de concepten en visualisaties. Tenslotte kijken we vanuit hetzelfde perspectief naar het huidige onderzoek naar de hersenen en bespreken we het probleem van de praktische vertaling of translatie van het onderzoek binnen wetenschap en samenleving.
Translated title of the contribution | Are we our brains? - Metaphors in brain research |
---|---|
Original language | Dutch |
Title of host publication | Basisboek Filosofie en Geschiedenis van de Gezondheidszorg |
Editors | Toine Pieters, Guy Widdershoven |
Place of Publication | Amsterdam |
Publisher | BOOM |
Chapter | 12 |
Pages | 235-250 |
Number of pages | 16 |
ISBN (Print) | 9789024419722 |
Publication status | Published - 2019 |